10.1.1. Komma
Een komma is gewenst waar een korte pauze in de zin valt en noodzakelijk indien een goed begrip van de zin dat vereist.
Als vuistregel geldt dat een komma gewenst is waar een korte pauze in de zin valt en noodzakelijk indien een goed begrip van de zin dat vereist. Belangrijk is daarbij dat de betekenis sterk kan worden beïnvloed door het al dan niet plaatsen van een komma:
We gingen op reis met de kinderen, die het leuk vonden. (Alle kinderen gingen op reis en vonden het leuk.)
We gingen op reis met de kinderen die het leuk vonden. (Sommige kinderen vonden het niet leuk en gingen dus niet mee op reis.)
Tussen twee opeenvolgende persoonsvormen komt altijd een komma, evenals tussen een voltooid deelwoord en een persoonsvorm die niet bij elkaar horen:
De kinderen die het leuk vonden, gingen mee op reis.
De kinderen die mee op reis waren gegaan, vonden het leuk.
Voor het gebruik van komma’s in verwijzingen naar wetgeving, zie punten 3.2.3 en 5.9.